Hun oorsprong ligt op het Lange Voorhout in Den Haag. Op nummer 92 om precies te zijn.
Daar woonde de diplomaat Baron Hendrik Hop (1654-1725). Deze Hendrik – ongetwijfeld
een brave man – was verslaafd aan koffie. Hij vergat op een avond een kop koffie met suiker
en room op de kachel. Het versmolt tot een karamelachtig goedje. Hendrik smikkelde het
laat in de avond op. Hij liep de volgende ochtend met de restjes naar zijn buurman, een
bakker die er ‘koffiebrokken’ van maakte. Vanaf 1794 werden ze als snoepjes op de markt
gebracht. In 1880 werden de ‘Brokken van baron Hop’ omgedoopt tot ‘Haagsche Hopjes’. En
de lekkernij sloeg aan! In Nederland, maar ook daarbuiten. Europese vorstenhuizen, de
tsaren in St. Petersburg waardeerden ze en tot in Nederlands-Indië vonden ze aftrek. Tot
voor kort werden ze verkocht als de ‘enige échte Rademaker’s hopjes’. Maar ook voor dit
product viel uiteindelijk een jaar geleden het doek.
Ik moest aan Hendrik denken toen ik mijn eerste hop zag. Niet in Nederland, maar in een
verlaten, met struiken omgeven steengroeve in Zwitserland, ergens begin jaren 90. In
Nederland kwam hij vroeger voor in de duinstreek, in open weidegebied met struiken,
heggen en boomgaarden. Vanaf 1900 werd de hop als broedvogel hier steeds zeldzamer. In
1949 was er nog een broedgeval in Clingendael. In 1974 was het uit met de pret: de hop was
verdwenen uit Nederland. In landen waar het warmer is en de landbouw minder intensief,
komen ze nog volop voor. Deze insecteneter vind je in Oost-Europa, Spanje en Portugal. Nog
afgelopen zomer zag ik hem in Toscane. Overwinteren doen ze in Afrika, ten zuiden van de
Sahara.
De volksnamen hebben niets te maken met Haagse Hopjes. De hop komt in de oudere
vogelboeken voor als drekhaan en stinkhaan. En niet zonder reden. Het vrouwtje heeft
tijdens het broeden een vergrote vetklier waarmee ze de geur van rottend vlees kan
verspreiden. Het is de vogelvariant op pepperspray.
Zijn fraaie uiterlijk staat is in schril contrast met de misselijkmakende geur die deze vogel kan
verspreiden. De hop heeft een rozebruin verenkleed, een grote kuif en in de vlucht zie je de
prachtige zwart wit tekening van de vleugels. In het voorjaar hoor je de wat sombere,
hoboachtige roep: ‘oep-oep-oep’. Onmiskenbaar noemen vogelaars dat, je kunt je niet
vergissen net als bij de kievit en de grutto die hun eigen naam roepen. De naam is een
klanknabootsing. De hop eet slakken, insecten en kleine reptielen. Ze prikken in de bodem
met hun lange gebogen snavel om ze te vinden. De soort is in ons land ronduit zeldzaam. Het
aantal broedparen in 2024 wordt geschat op 5 tot 7 paar. Maar… het aantal groeit sinds
2012 langzaam! Net als dat van de bijeneter. In Limburg en het oosten van het land worden
beide soorten steeds vaker gezien. De opwarming van het klimaat is de voornaamste
oorzaak. Er zijn daardoor meer grotere insecten als meikevers en rupsen te vinden. En dat is
smikkelen voor deze hop! Kenniscentrum Sovon merkt op dat de voorzichtige terugkeer ‘een
bescheiden succes voor de biodiversiteit betekent’, maar dat er nog geen sprake is van een
stevig herstel van de populatie in Nederland.
En wat Haagsche Hopjes nu eigenlijk te maken hebben met deze bijzondere vogel? Op die
associatie in mijn hoofd na, helemaal niets! Zelfs de kleur bruin van zijn verenpak lijkt niet op
die van een hopje